De ontdekker Deel IV (onder constructie)

DEEL IV (onder constructie)
Even iets over mij om te begrijpen wat ik verder ga vertellen.
Altijd was ik aan het rennen, voetballen, zwemmen, gymnastieken of knutselen. Ik wilde later een beroemd kunstenaar of uitvinder worden. Dat beroemd worden is niet gelukt.
Maar omdat ik altijd hevig geïnteresseerd naar mijn vader keek hoe hij dingen maakte, wilde ik dat ook kunnen. Nieuwsgierig hoe dingen werkten was ik al van nature. Daarom gebeurde het wel eens dat dingen mis gingen, maar ook vaak dat het mij lukte. Ook wat geërfd van mijn andere opa dus. Toen ik zes was speelde ik heel graag op straat en op het braakterrein waar al jaren geleden huizen werden afgebroken. Daar kon je van alles vinden en mocht je gewoon fikkie stoken, hutten bouwen van hout en andere rommel welke de mensen uit de omgeving daar dumpten. Zelfs een keer een nog werkende motorbakfiets waar je nog prima mee kon crossen op dat terrein. Op dat terrein speelde ik op mijn zesde en van iets dat ik opgeraapt of anders aangeraakt moet hebben kreeg ik een zweer op mijn vinger. Deze ging niet over, maar er begon een ader rood te worden die ik door mijn huid heen kon volgen. Het werd elke dak iets langer, totdat er een bult onder mijn arm ontstond. Op een nacht kreeg ik zoveel pijn dat mijn vader een arts belde die meteen kwam en mij naar het ziekenhuis bracht.
Ik werd meteen geopereerd en werden mijn ouders toen ik opknapte gefeliciteerd dat ik het had overleefd. Het bleek een aderontsteking die al vlak voor het hart was gekomen en nog net ervoor bedwongen kon worden door de lymfklieren daar ter plekke te verwijderen. Mooi, weer iets overleefd. Ik ben de tel inmiddels allang kwijt hoor.
Omdat mijn ouders blij waren dat ik er nog was hebben ze mij een cadeau gegeven om te knutselen. Het was een soldeerbout welke je op moest warmen boven het gasstel. Als het vlammetje groen word is de bout heet genoeg had mijn vader uitgelegd. Later bleek deze soldeerbout werkelijk nut te hebben voor mij.
Met mijn verjaardag kreeg ik een dure Hohner Chromonica 48 C mondharmonica. Mijn vader had er ook een, maar die mocht ik nooit gebruiken. Met Sinterklaas kreeg ik er toen een van 50 cent. Ik speelde na een paar weken alle Sinterklaasliedjes die er op mogelijk waren en dat was de reden voor mijn dure verjaarscadeau. Vader had er lange uren voor over gewerkt, want wij waren een arm gezin. Ik had deze mondorgel nog geen week toen het knopje van de chromabediening (voor de halve tussentonen) afbrak. Dat durfde ik natuurlijk mijn vader niet te vertellen. Nauwkeurig onderzocht ik hoe het knopje vast had gezeten. Het leek er op dat het gesoldeerd heeft gezeten.
Dus ik mijn soldeerbout boven het gas verwarm en het knopje met weinig tin vast gesoldeerd. Daarna is het nooit meer los gekomen.
Ik dacht dat mijn vader het niet gemerkt had en was blij dat het goed was afgelopen. Toen mijn vader jarig was kwam Ome Jan ook op visite. Dat was de man van Tante Eefje. Hij was gymleraar en dus niet technisch. Hij vroeg wat ik allemaal knutselde en wat ik voor gereedschap had. Onder andere liet ik de soldeerbout zien.
Hij zei lachend, kun jij goed solderen? Ik ja hoor. Hij weer, Jadat zal wel! Toen kwam mijn vader voor mij op. Hij zei “ zal ik een stukje werk van hem laten zien?” Hij pakte mijn mondorgel en vertelde dat ik dat helemaal zonder hem had gerepareerd. Hij heeft het nooit geloofd, want volgens hem kon geen enkel kind op die leeftijd zo iets zelf zonder hulp repareren. Met een rood hoofd stond ik er bij en dat maakte het niet geloofwaardiger. Maar dat rode hoofd kwam doordat ik besefte dat mijn vader er wel degelijk van dat knopje geweten heeft en ik mij betrapt voelde dat ik het stil had proberen te houden. Dat was mijn eerste les in voortaan de waarheid vertellen, want ze merken het toch wel als je iets uitvreet.
Verder ben ik tot op de dag van vandaag blijven knutselen met van alles en muziek maken natuurlijk.
In de straat noemden de buren mij Willie Wortel.
Dat vond ik niet leuk, maar voelde mij wel een beetje beroemd in de omgeving. Het kwam doordat ik mijn eigen gitaar bouwde bijvoorbeeld. Niet dat deze werkte, want de juiste materialen en bouwtechniek ontbraken. Het werd een sigarenkist, bezemsteel en onderbroeken elastiek. Maar omdat er geen kinderen in de buurt woonden die wel geld voor een gitaar hadden, wilde iedereen wel zo een gitaar hebben. Zodoende hadden we na een poosje een buurtband. Mijn broer was de drummer. Op mijn vijftiende bestelde ik bij Manhattan een rode gitaar, de Egmond elektrische gitaar met drie elementen. Had ik hem nog maar, want ze zijn nu zeldzaam. Ik werkte voor deze gitaar bij de groenteboer na schooltijd en bracht de bestellingen rond. Helemaal heb ik hem nooit betaald, want ik verdiende te weinig om de maandelijkse betaling af te lossen. Nooit heb ik aanmaningen gehad. Waarschijnlijk werd deze gitaar gegund of deden ze dat niet omdat ze hadden verkocht aan een minderjarig jochie.
In ieder geval kreeg de band een naam en instrumenten.
Mijn broer een echt drumstel. Die hoefde niet versterkt te worden.
Maar mijn gitaar wel. Helaas had ik geen geld voor een versterker en bedacht ik een oplossing. Bij de militaire dump in Gouda verkochten ze kleine versterkers en van een particulier kocht ik een oude gitaarspeaker. Ik schakelde twee van die kleine versterkers aan elkaar, Dus de speaker uitgang van de ene, werd de ingang van de andere. Zodoende kwam er een keihard en scheuren geluid uit de speaker. Om de speaker maakte ik van multiplex en skai mijn grote speakerkast. Niemand zag dat er maar een speaker in zat en was ik compleet.
Gitaarles zat er ook niet in. Lessen kostten toen 50 gulden per uur.
Nu nog steeds, maar dan in Euro’s. Ik had met mijn zelf verdiende geld ingeschreven voor gitaarles. Een jaar had ik gespaard om de cursus te kunne volgen. Toen ik daar kwam kreeg ik te zien hoe je een gitaar moet vasthouden. Niet onbelangrijk natuurlijk, behalve dat het op de klassieke manier moest en niet zoals de bands hem aan hun nek hingen. Je moest zitten met een verhoging onder de voet en dan de gitaar bijna recht omhoog op de linker knie.
Nou ja, na afloop mijn cursus gel betaald.
Toen ik de volgende week weer kwam, moest ik weer betalen. Dat vond ik raar en zei, “maar ik heb vorige week toch al betaald?”.
Ja dat klopt, dat was voor de vorige les. Dus het was niet voor de hele cursus dat bedrag, maar per les. Dus zodoende heb ik en de andere leden van de band ook nooit les gehad. Toch is de band uiteindelijk herrie gaan maken en zelfs optredens gedaan.
De oefenruimte was boven een plateelbakkerij van de slaggitarist.
Daar had hij een beatzolder gemaakt voor hem en zijn broertje.
Ongeveer drie keer per maand kwam de politie zeggen dat we moesten kappen of zachter herrie maken. Ze wisten niet dat ze eigenlijk muziek bedoelden, tenminste dat vonden wij.
Het moet voor die mensen verschrikkelijk zijn geweest. Ik heb nog een opname van het vreselijke geluid dat we samen maakten.
Er kon ook niemand van ons zingen.
Later toen we toch echt op moesten hoepelen is de band op drie na uiteen gevallen. Na mijn militaire diensttijd ben ik samen met de basgitarist een echte band begonnen en tot 2009 heb ik in verschillende band gespeeld met meer succes.

Weer even terug naar mijn vroegere jeugd. Ik zal een jaar of acht geweest zijn. Omdat ik alles kreeg van buren en familie om mee te knutselen zoals oude klokken, radio’s enzovoorts, had ik spullen genoeg om een robot te bouwen. Dat was een van mijn grootse wensen. Toen ik iets had gebrouwen dat ook nog door onze gang kon lopen werd er aangebeld. Het was de bakker. Mijn moeder doet de deur open en wat ziet de bakker? Een waggelend gevaarte met ogen van lampjes en een hoop herrie. Hij struikelde van het lachen en viel languit in de gang. Ik dacht dat hij mij uitlachte. Woedend sloeg ik de robot in elkaar. Dat deed ik namelijk altijd als ik boos werd. Ik sloeg niemand, maar nam altijd iets van mij zelf om kapot te slaan. Gelukkig heb ik dat af kunnen leren.
De bakker vond het eeuwig zonde en ik had direct al spijt van mijn domme actie. Het laatste wat ik ooit zo stuk gemaakt heb was een Spaanse gitaar. Welke ik me één klap verbrijzelde. Gelukkig is dat nu ver achter mij en is het niet meer voorgekomen.

Mijn moeder
Mijn moeder had het ook met de huisbaas te stellen.
Wij waren een heel arm gezin, ondanks dat mijn vader erg hard werkte voor zijn baas. Maar die betaalde niet best. Zelfs een ei konden we niet kopen, hadden distributieradio van de PTT met een losse grote draaiknop aan de muur en hadden gas via een muntautomaat in de gang zoals alle arme gezinnen in onze straat.
Als er geen geld was moesten we ook in de zomer de kachel stoken. Zo ging dat kort na de oorlog.
Het land moest opgebouwd worden, dus er was geen geld voor het volk en moesten bij zijn dat ze te eten hadden. Het voordeel was dat er geen buitenlanders kwamen om er economisch beter van te worden.
Als de huisbaas geld kwam halen gebeurde het nog wel eens dat we onder het raam moesten gaan liggen als hij aanbelde. Als er niet werd open gedaan ging hij door de ruit staan turen en hield dat best lang vol. Ik keek dan heel voorzichtig of ik zijn alpinopet nog kon zien. Zo niet, was de kust veilig. Hij kwam altijd een week later pas weer. Het was verder een heel goede huisbaas hoor. Als mijn moeder weer eens tot haar kruis door de rotte keukenvloer zakte, kwam hij toch binnen drie weken een keer langs voor reparaties. Hij had dan oude planken bij zich en een zak roestige kromme spijkers. Die sloeg hij dan op de stoep van de keukendeur plat, zodat ze weer gebruikt konden worden om het oude hout over de doorzakpunten te timmeren. Had je meteen een mooie struikelplank voor als er visite kwam. Die gingen dan ook regelmatig vrolijk languit.
De keuken had nog meer mankementen die nooit gemaakt werden. Zo vielen er regelmatig stukken kalk en cement van de muur.
Het leek net een slooppand. Mijn vader was metaalarbeider, dus van stuken wist hij niets. Maar een buurman was stukadoor en zou de muur voor hem opknappen als mijn vader zijn auto, zijn bromfiets en een paar banken zou repareren en lassen.
Dat heeft hij gedaan. Maar de muur is nooit gerepareerd.
Ik heb er nog foto’s van, zo bizar vind ik het dat ik die bewaard heb. In het huis was geen douche en wc. Buiten stond een hok met daarin een verhoging met een plank er op en daarin een gat met een houten deksel, ook wel plee genoemd.
In de winter ging je vanuit de keuken op je blote kakken door de sneeuw om te plassen e.d. Je was heel snel terug, want je was dan meteen door en door koud.
cv hadden we ook niet. Er was een kolenfornuis in de keuken en daarom woonden we ook in de keuken. In de nette kamer was ook een kachel , maar dat was een luxe voor antraciet en werd alleen op verjaardagen gebruikt. Antraciet was namelijk heel duur om aan te schaffen. Als de kachel in de keuken weer eens door zijn voorraad kolen heen was mocht ik vaak door de kou naar de schuur om een volle kit te scheppen. Dat moest met een kleine schep zodat er niets gemorst werd. Maar na een poosje schepte ik met de kit, want dat ging tien keer sneller. Het nadeel was dat ik dan weer op mijn donder kreeg omdat er overal op de vloer kolengruis was gemorst doordat het aan de buitenkant van de kit was blijven kleven en er pas af viel als ik binnen was.
Uiteindelijk zijn mijn ouders nadat ik zelf uit huis was verhuisd naar een nieuwbouwwoning. Wassen deden we ons in een zinken teil in de keuken eens in de week. Wie het eerst was had warm en schoon water.

Jacques verhalen 2017

Scrol omlaag voor strange and beautiful things